22/09/2018

Onderpresteren op een IQ test.

Presteren op een IQ-test is niet zo vanzelfsprekend. Zeker bij (hoog)begaafde kinderen is het risico op onderpresteren hoog. Het is daarom belangrijk dat degene die de test afneemt expertise heeft op het gebied van hoogbegaafdheid en binnen de regels van de test rekening houdt met de persoonskenmerken die van invloed kunnen zijn op het resultaat.

Faalangst

In onze praktijk zien wij regelmatig kinderen die worden belemmerd door faalangst. Ook tijdens een IQ-test kan faalangst belemmerend zijn. Kinderen durven bijvoorbeeld niet te raden, omdat ze bang zijn om een fout te maken. Kinderen kunnen antwoorden gaan vermijden door bijvoorbeeld negatief gedrag te laten zien of verhalen te gaan vertellen of even een plaspauze in te lassen. Daarnaast zien we kinderen die emotionele uitbarstingen hebben of blokkeren tijdens een IQ-test, omdat ze een antwoord niet denken te weten. Dit heeft uiteraard effect op de resultaten. Wanneer je de signalen van faalangst kent, kun je hier op inspringen tijdens de IQ-test. Op enkele momenten is de faalangst echter zo belemmerend dat er eerst begeleiding op de faalangst moet worden ingezet, voordat er een IQ-test kan worden afgenomen.

Voor meer informatie verwijzen we naar het artikel over faalangst.


Intellectuele intensiteit

Veel hoogbegaafde kinderen zijn door een grote intellectuele intensiteit perfectionistisch en willen het graag goed doen. Dit kan ervoor zorgen dat ze moeite hebben met het werken onder tijdsdruk. Doordat ze heel netjes werken of geen fouten willen maken, werken ze heel zorgvuldig en ligt hun tempo lager dan ze eigenlijk zouden kunnen. Perfectionisme kan doorslaan richting faalangst. Deze kinderen hebben een angst om beoordeeld te worden en blokkeren op het moment dat er sprake is van een druk, waaronder tijdsdruk. Daarnaast zijn deze kinderen complexe denkers. Sommige kinderen willen daarom geen antwoord geven op een gemakkelijke vraag of geven een fout antwoord, omdat ze denken dat het een strikvraag is.

Emotionele intensiteit

Bij veel hoogbegaafde kinderen zien we een hoge emotionele intensiteit. De gevoeligheid van hoogbegaafde kinderen zorgt ervoor dat ze de houding van de onderzoeker heel goed aanvoelen. Authenticiteit is daarom erg belangrijk bij deze kinderen. Wanneer een onderzoeker goed om kan gaan met de sensitiviteit, reflectiviteit, nieuwsgierigheid en het perfectionisme, zal het kind dit aanvoelen en beter laten zien wat hij of zij daadwerkelijk kan.

Sommige kinderen worden door hun ouders verteld dat er wordt bekeken hoe slim ze zijn of dat ze onderzocht gaan worden of ze hoogbegaafd zijn. Dit legt een enorme druk op de schouders van deze kinderen en dit zorgt er soms voor dat ze blokkeren en dat ze daardoor niet meer kunnen laten zien wat ze kunnen. Ook als ouders dit niet aangeven voelen deze kinderen vaak goed aan dat ze beoordeeld worden. Sommige kinderen kunnen daardoor de testresultaten bewust gaan benvloeden door expres fouten te maken. Deze kinderen willen misschien helemaal niet naar een andere klas of school of ze willen niet hoogbegaafd zijn en daarom kiezen ze ervoor om hun vaardigheden te verbergen.

Sensorische intensiteit

Bij veel hoogbegaafde kinderen zien we ook een hoge sensorische intensiteit. Hierdoor horen, zien en voelen deze kinderen meer en hebben ze eerder last van prikkels om hen heen. Door deze hogere gevoeligheid kunnen ze eerder afgeleid raken van dingen die ze horen of zien. Een ruimte zonder al te veel visuele en auditieve prikkels is dus belangrijk bij de afname van een IQ-test bij hoogbegaafde kinderen.

Beeldende intensiteit

Daarnaast maken hoogbegaafde kinderen door een grote beeldende intensiteit snel associaties, waardoor ze te snel kunnen antwoorden of de opdracht verkeerd begrijpen. Het is dus belangrijk om deze kinderen erop te wijzen dat ze eerst goed moeten kijken en te checken of ze de opdracht goed hebben begrepen.

Psychomotorische intensiteit

We zien in de praktijk vaak kinderen met veel energie, waarvoor tweeneenhalf uur stilzitten erg lastig is. Deze kinderen hebben een grote psychomotorische intensiteit en hebben meer beweging nodig dan andere kinderen. Ze kunnen eerder afgeleid raken tussen de opdrachten door. Het kaderen van hun energie en de ruimte voor beweging is belangrijk voor deze kinderen. Daarnaast praten deze kinderen vaak veel en snel en raken ze ook hierdoor afgeleid. Er mag ruimte zijn voor deze gesprekken, maar het is belangrijk om ook dit voor deze kinderen te kaderen.

Testplafond

Iedere IQ-test heeft een testplafond. Vanaf een bepaalde moeilijkheidsgraad zit een kind aan het plafond van de test voor zijn leeftijdscategorie. Het bereikt de vragen die in de test zitten om oudere kinderen te kunnen testen. Dit kind heeft dan de maximale score bereikt en op dat moment maakt het niet uit of hij of zij nog vragen goed heeft of niet. Hoe ouder een kind is, hoe meer antwoorden een kind uiteraard goed moet hebben om een bepaalde score te halen. Bij kinderen die tegen de leeftijdsgrens aanzitten, ligt dit plafond bij het einde van de test. Een fout heeft bij hen dan dus meer invloed op de score dan bij jongere kinderen. Hierdoor differentieert de test niet goed meer in de hoogste IQ-ranges. Binnen onze praktijk kiezen we er daarom voor om bij kinderen die tegen de leeftijdsgrens aanzitten een andere test af te nemen.

Werkgeheugen en verwerkingssnelheid

Tot slot nog een technisch verhaal. Over het algemeen scoren hoogbegaafde kinderen op de WISC V hoger op werkgeheugen en verwerkingssnelheid dan anderen1. Vergeleken met de andere indexscores (verbaal begrip, visueel ruimtelijke vaardigheden en flude redeneren) zijn deze scores echter vaak lager.2 Doordat hoogbegaafde kinderen relatief lager scoren op werkgeheugen en verwerkingssnelheid is het goed om bij een WISC III of WISC V afname naast het Totale IQ (TIQ) ook de Algemene Vaardigheden Index (AVI) te rapporteren en te interpreten3. Daarbij vermeldt de WISC V handleiding wel dat het TIQ een betere voorspeller blijkt te zijn van academische prestaties dan de AVI4.

Uiteraard zijn er nog meer dingen om rekening mee te houden en is ieder kind anders. Daarom bekijken we in onze praktijk per kind welke test en welke onderzoekster het beste aansluit bij het kind, zodat we hun cognitieve niveau zo betrouwbaar mogelijk kunnen onderzoeken.

1 (Elliot, 2007;Kaufman & Kaufman, 2004; Wechsler, 2003, 2008, 2012)

2 (Raiford et al., 2005; Rimm et Al., 2008; Rowe et al., 2010)

3 (Rimm et al., 2008)

4 (Rowe, Miller, Ebenstrein, & Thompson, 2012)